2. Grafieken tekenen, schetsen of plotten

Er is een verschil tussen grafieken tekenen, schetsen of plotten. Volgens het advies nomenclatuur:

TEKEN DE GRAFIEK
Bij deze opdracht worden aan de kwaliteit (zoals nauwkeurigheid, saillante punten, speciale vorm) van de tekening eisen gesteld. In het geval slechts een globale schets van een grafiek wordt gevraagd, worden omschrijvingen als 'geef in een grafiek een mogelijk verloop aan ....', 'licht je antwoord toe met een schets' of 'maak een schets van de grafiek waaruit blijkt dat…' gebruikt. Indien een (tekstuele) toelichting bij de tekening gewenst is, moet daar expliciet om gevraagd worden.

Als er bedoeld wordt dat je de grafiek met je GR moet 'tekenen' dan spreken we over 'plotten'. Maar goed, grafieken plotten is natuurlijk juist iets wat je met een GR makkelijk kan doen. Hieronder zie je een soort overzichtje van de mogelijkheden:

q1906img1.gif

Bij [Y=] voer je het functievoorschrift in, met [WINDOW] stel je vervolgens de grenzen van de x- en y-as vast en dan kan je met [GRApH] de grafiek plotten. Daarna kan je eventueel in- of uitzoomen met [ZOOM], eventueel met [WINDOW] opnieuw de grenzen van de x- en y-as aanpassen, met [TRACE] kan je 'over de grafiek wandelen' en met [CALC] kan je allerlei 'zaken' uitrekenen, zoals functiewaarden, nulpunten, maxima, minima en nog zo wat...

Je kunt ook een tabel maken met functiewaarden. Dit doe je met [TABLE]. Je kunt 'start' en 'stapgrootte' kiezen bij [TBLSET].

...en met [FORMAT] kan je allerlei 'zaken' instellen rondom het weergeven van functievoorschrift, coördinaten, assen, e.d. in het grafiekenscherm.


Opgave 1

Gegeven zijn de functies f(x)=x2+2x en g(x)=4-x

  1. Plot de grafieken van f en g.
    Kies daarvoor het standaard 'window' [-10,10]×[-10,10]
  2. Geef de tabel met functiewaarden voor f en g voor xÎ[-4,2] met stapgrootte 1.
  3. Bepaal f(-6) met behulp van [CALC].
  4. Bepaal de coördinaten van de nulpunten van f en de coördinaten van het nulpunt van g m.b.v. je GR.
  5. Bepaal de coördinaten van de snijpunten van f en g.
  6. Bepaal het minimum van f.
  7. Geef het bereik van f en g.