Actueel
Archief
Culinair
Didactiek
Documentatie
Etalage
Formules
Fotoboeken
Functies
Geschiedenis
ICT
ICTauteur
Laatste nieuws
Lesmateriaal
Muziek
Natuur
Onderwijs
Ontspanning
Persoonlijk
Probleemaanpak
Proeftuin
Puzzels
Rekenen
Rekenmachines
Ruimtemeetkunde
Schoolwiskunde
Snippers
Systeem
Taal van de wiskunde
Vergelijkingen
Verhalen
WisFaq
WisKast




3. Meten en meetkunde

Dit domein kent twee onderscheiden subdomeinen: Meten en Meetkunde. In functionele situaties in maatschappij en beroep zijn vaardigheden uit dit domein van groot belang. Voorbeelden van vaardigheden uit deze (sub)domeinen zijn het aflezen van schalen van meetinstrumenten, maateenheden gebruiken en voorkomende maten omrekenen, oriëntatie in de ruimte, interpreteren van aanzichten, plattegronden en werktekeningen en werken met lengte, oppervlakte, inhoud, gewicht, tijd en geld. Van de kandidaat wordt algemene kennis van aantallen, hoeveelheden en maten verwacht. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het aantal inwoners van Nederland, weten dat een soepkom ongeveer een kwart liter soep bevat, dat een gemiddelde werkweek circa 40 uur is.

De kandidaat kan:

  • passende maateenheden en voorvoegsels gebruiken
  • schalen van meetinstrumenten aflezen en de aanduidingen correct interpreteren
  • gangbare maten en (eigen) referentiematen gebruiken en aan elkaar relateren
  • rekenen met gangbare maten voor bijvoorbeeld lengte, oppervlakte, inhoud, gewicht, tijd, temperatuur en snelheid
  • maten aflezen uit (werk)tekeningen, plattegronden
  • gangbare symbolen op werktekeningen en plattegronden interpreteren
  • vlakke representaties (uitslagen, kaarten, aanzichten) van ruimtelijke objecten en situaties interpreteren, met elkaar in verband brengen en bewerken
  • afmetingen zoals afstand, lengte, hoogte, omtrek, oppervlakte en inhoud meten, schatten of berekenen en aan elkaar relateren. (Berekeningen met de stelling van Pythagoras worden hier niet toe gerekend)
  • routes beschrijven en lezen
  • eenvoudige problemen oplossen die te maken hebben met grootheden zoals geld en tijd, lengte, oppervlakte en inhoud
  • gangbare meetkundige termen en begrippen (plaatsaanduidingen met alledaagse coördinaten, zoals rij 7 stoel 5; hoeken of richtingen; afstanden; namen van vormen zoals bol, piramide, vierkant, cirkel; termen als evenwijdig, haaks, horizontaal etc.) kennen en gebruiken om vormen, voorwerpen, plaatsen in de ruimte en routes te beschrijven
  • een redenering geven op basis van symmetrie
  • een conclusie trekken over objecten en hun plaats in de ruimte op basis van een tekening, een foto of een beschrijving

©2004-2024 W.v.Ravenstein